OVER ONTKENNEN EN VERWERKEN, HERINNEREN EN VERGELIJKEN    

Op uitnodiging van het Amsterdamse 4 en 5 mei Comité en debatcentrum De Balie schreef ik onderstaand essay, dat op zaterdag 9 mei in enigszins verkorte vorm in NRC Handelsblad werd geplaatst. Hierbij de complete versie, tevens voorzien van een aantal verduidelijkingen en verbeteringen – dat kon ik het bij het nog eens overlezen natuurlijk niet laten…

OVER ONTKENNEN EN VERWERKEN, HERINNEREN EN VERGELIJKEN

De brieven hebben meer dan een halve eeuw op zolder gelegen, in een huis dat al lang leeggehaald en verkocht is. De oudste dateren uit de oorlogsjaren, geschreven op dun en grauw papier. Er staat ‘Feldpost’ op, ze komen uit Duitsland; de latere ook uit Frankrijk, Ierland, Spanje, Zweden en, vooral, uit Nederland. Er staan vreemde stempels op, er zitten tabakskruimels in (en in één geval een paar koffiebonen), adressen zijn twee en drie keer doorgehaald of er is een zegel opgeplakt met de mededeling dat ze voor deviezencontrole zijn geopend. Hoeveel zullen het er zijn? Driehonderd? Vierhonderd? Ik heb lang gewacht met ze te lezen, de quarantaine maakte een einde aan dat uitstelgedrag. De dozen waarin ze verpakt waren vielen bij het openmaken van ouderdom uit elkaar.

Het is vreemd om de liefdesbrieven van anderen te lezen en nog iets vreemder wanneer die anderen je ouders zijn. Dat wil zeggen: je ouders lang voor je geboren werd, op een leeftijd die je eigen kinderen, hun kleinkinderen, nu hebben. Ze zijn naïever, roekelozer en hartstochtelijker dan je zelf inmiddels bent. Ze waren tweeëntwintig en eenentwintig toen ze elkaar tegen kwamen.
Bij het schrijven van dit stuk heb ik een paar keer geprobeerd ze Jan en Margarete te noemen, om ze een beetje op afstand te zetten en vooral te begrijpen wat hun briefwisseling te zeggen had over de tijd waarin ze leefden. Dat is me maar half gelukt. Het is bij de grote geschiedenis, die van landen en volkeren, al lastig genoeg om je te blijven realiseren dat het even goed anders had kunnen lopen, dat er geen logica is geweest waarmee de ene gebeurtenis onontkoombaar voortvloeide uit de andere, dat het verhaal pas achteraf kan worden geschreven. Wanneer je er persoonlijk bij betrokken bent is het soms regelrecht pijnlijk. Ik merkte bij het lezen dat ik de neiging had om ze te waarschuwen: ‘schrijf dat niet zo op’, ‘doe dat nou toch niet’, of zelfs: ‘trouw toch in godsnaam niet met elkaar.’ Want met de kennis van nu zijn die twee jonge mensen van destijds, zelfs toen ze elkaar nog niet kenden, toch al mijn moeder en mijn vader.

De oorlog speelde een doorslaggevende rol in hun leven. Ze waren geen helden en ook geen slachtoffers, al dachten ze daar zelf misschien anders over; het ergste is hun en hun naasten bespaard gebleven. Wat hen hoogstens onderscheidt is dat de een in het ene land geboren werd en de ander in het andere, in een tijd dat er nog geen open grenzen waren.
Ze ontmoetten elkaar in 1947 in een werkkamp bij Bonn, waar studenten uit verschillende Europese landen hielpen bij de wederopbouw van Duitsland. Het was kennelijk geen vraag of je zo kort na de oorlog wel al steun moest geven aan de voormalige vijand.
Tussen de brieven vind ik het blad van een katholieke studentenvereniging in Utrecht met daarin onder het uitdagende kopje ‘Zijn jullie mannen?’ de dringende oproep om samen de verantwoordelijkheid te nemen voor de bouw en de instandhouding van een ‘ontspanningsbarak’ in een gebombardeerde wijk van Frankfurt.

De student uit Nederland had het laatste jaar van de oorlog ondergedoken gezeten, juist om te ontkomen aan werken in Duitsland. Wanneer soldaten het huis doorzochten, verborg hij zich in een kist op zolder.
Zijn toekomstige geliefde deed in ’44 net als andere achttienjarigen vervroegd eindexamen en werd naar Noord-Duitsland gestuurd, om er ingezet te worden als ‘Arbeitsmaid.’ Aanvankelijk was ze schoonmaakster, later telefoniste, hulp bij de luchtafweer, onderhoudsmonteur en ten slotte zelfs operatiezuster. Ze volgde een cursus wapenonderhoud in Magdeburg toen die stad in de nacht van 17 januari ’45 werd platgebombardeerd. Samen met de andere meisjes werd ze in de vroege ochtend de ruïnes ingestuurd om de lijken te bergen.

De gruwelijke details heeft ze me later verteld, naarmate het langer geleden was steeds vaker. In de brieven naar huis zijn ze niet te vinden. Die konden immers door de militaire censuur worden meegelezen, maar waren bovendien bedoeld om haar ouders gerust te stellen. Zoals ook zij vooral hoopte goed nieuws uit het Rijnland te krijgen. Er is een ansichtkaart met een roze elfje waarop haar jongste zusje in grote kinderletters de namen heeft geschreven van de straten waar geen huizen meer staan. Haar vader stuurt als kerstgeschenk een zelfgemaakt boekje waarin hij met zijn statige onderwijzershandschrift troostrijke romantische gedichten heeft overgepend.
Wanneer de Russen dichterbij komen wordt de toon van de brieven naar huis somberder, berustend, soms bijna geëxalteerd. Steeds weer schrijft ze dat het haar vaste overtuiging is dat de familie elkaar in ieder geval zal weerzien en dat het weerzien heerlijk zal zijn – in het hiernamaals.

De twee geliefden groeiden, kortom, op in een tijd die weinig ruimte bood voor zorgeloosheid en dat is ook het eerste wat opvalt wanneer ze elkaar beginnen te schrijven: de diepe ernst waarmee niet alleen bladzijden lang de eigen gevoelens worden uiteengezet en geduid, de uitvoerige beschouwingen over politiek en geloof, maar ook steeds weer de meldingen over het nijpend gebrek aan geld en de schaarste aan levensmiddelen, de verzending van schoenen, jassen, tabak en koffie vanuit Nederland, hoe moeilijk het is om te reizen en elkaar te zien, terwijl ze niets liever willen dan dat.
In 1948 spreken ze af dat ze hun moeders over hun verhouding zullen vertellen en van de reactie doen ze elkaar verslag.
‘Maar… een Duitsche, terwijl er zoveel lieve meisjes in Holland zijn,’ zegt de moeder van Jan na zijn bekentenis.
‘Ach kind, dan kan ik mijn kleinkinderen straks niet verstaan,’ die van Margarete.
Ook de autoriteiten blijken zo hun bedenkingen te hebben. Wanneer zij, jaren later, in 1952, eindelijk het visum voor een kort verblijf in Nederland verkrijgt stelt de consul in Frankfurt als voorwaarde dat ze het niet zal misbruiken om met haar verloofde ‘in de echt te treden.’

Andere landen zijn ruimhartiger. Al in ’49 verleent de Franse regering haar een beurs om een jaar in Parijs te studeren; de zomerse liftreis naar Corsica met Franse vriendinnen koestert ze tot het eind van haar leven als een van haar mooiste herinneringen. Er volgen uitnodigingen uit Denemarken en Zweden. Er ontstaat een netwerk van jonge mensen die nieuwsgierig zijn naar elkaar, naar elkaars landen en culturen nu het dodelijke virus van het nationalisme overwonnen lijkt. De oorlog willen ze liefst zo snel mogelijk vergeten. Tussen de brieven van studenten uit verschillende landen van Europa vind ik steeds weer programma’s van vredesconcerten, verbroederingsdiners en bezinningsdagen, gefaciliteerd door regeringen, door internationale studentenorganisaties en door de katholieke kerk, die niet geheel ten onrechte vaak verdacht is van onvoldoende enthousiasme voor de natiestaat. ‘Ik ben het leven van een vrij mens in de 20ste eeuw ontwend,’ had zij in januari ’45 aan de familie geschreven. Dat gemis werd nu dubbel en dwars ingehaald. En niet alleen door haar.
Als het geld het toestaat reist mijn toekomstige vader zijn geliefde achterna en als er geen geld is, en geen visum, legt hij desnoods de driehonderd kilometer tussen Utrecht en Mainz af op zijn zwarte Fongers. Onder dekking van het duister duwt hij dan het rijwiel door een weiland over de grens.
Maar meestal zijn ze dus niet bij elkaar en wordt er over het gemis geschreven. Soms twee keer per dag: de briefkaart ’s ochtends kondigt de brief aan die ’s middags zal worden verzonden. Hij kan niet eten van verlangen, zij niet slapen. Ze spreken elkaar moed in. Ze zullen volhouden, ze weten immers zeker dat ze bestemd zijn voor elkaar.

Toch zijn er tussen alle liefdesbetuigingen door ook steeds weer hevige crises, zeg maar rustig ruzies. En als ze niet over geld gaan, gaan ze over de oorlog. In ’49 meldt hij zich aan voor de Nationale Reserve, omdat hij ‘weliswaar geen communistenhater is’ maar wel bezorgd is over de dreiging uit het oosten. Zij waarschuwt vanuit Parijs dat hij door het dragen van een uniform, welk uniform dan ook, hun relatie op het spel zet.
Woedend schrijft hij terug: “Ik heb oog voor wat je ervaren hebt in een harde en meedogenloze oorlog en ik ben bezorgd, als je schrijft dat je in jouw gelukkigste momenten soms plotseling moet denken aan de paniek van een “Bombennacht.” Ik zal alles doen om je die vreselijke dingen te helpen vergeten. Maar ik verdom het om een vrouw te trouwen met een dergelijk sentimenteel antimilitaristisch complex. Dat je het militaire gedoe haat, dat is je vrouwelijke recht en wellicht het wezen van je moeder-zijn. Maar tracht het niet te rechtvaardigen op een dergelijke wijze, dan maak je jezelf belachelijk.” Aan het eind van het jaar maken ze hun verloving bekend.
Het zal nog ruim vijf jaar duren voor ze trouwen, op een zonnige dag in een kleine stad aan de Rijn. De voorbereidingen op het huwelijk zijn maandenlang een bron geweest van zorg en conflicten.
Er kunnen niet teveel gasten uit Holland komen; te weinig eten, te weinig bedden, haar moeder is al eens flauw gevallen van alle spanningen.
De bruidegom werpt tegen dat hij het niet kan helpen dat hij nu eenmaal zes broers en zusters heeft. Hij belooft dat hij geen onverantwoord bedrag aan het bruidsboeket zal besteden en dat iedere bruiloftsgast een half pond koffie meebrengt. Het heeft ook wel iets komisch, achteraf.

Zowel om persoonlijke als om politieke redenen zou het mij goed uitkomen als de grensoverschrijdende verbintenis een succes geworden was. In 1956 wonen ze eindelijk samen, op kamers, in Nederland. Het laatste briefje dateert uit oktober van dat jaar: een felicitatie met de geboorte van hun eerste zoon. Maar in 1966, en drie kinderen later, gaan ze uit elkaar.
Het is het jaar van de protesten tegen Het Huwelijk, van prinses Beatrix met een Duitser. Ook in ons dorp gaan handtekeningenlijsten rond.
In Duitsland lopen de spanningen veel hoger op en ze zullen langer duren: daar vraagt een jongere generatie aan de vorige, die van de vaders en de daders, om verantwoording af te leggen en eindelijk eens serieus tot vervolging over te gaan. Nadat de eerste vreugde om de herwonnen vrijheid geluwd is, en de materiële nood niet meer zo groot, begint alsnog de verwerking. Ontkennen, vergeten en opnieuw beginnen blijkt toch niet zo makkelijk te gaan.
Bij ons thuis werden zo lang ik me kan herinneren nauwgezet de twee minuten stilte in acht genomen, in de huiskamer, rechtop staand. Maar ik weet wel zeker dat mijn ouders aan heel verschillende dingen hebben gedacht. Zij duwde daarbij weg dat ze wel degelijk een fout uniform had gedragen, en dus geen recht had op slachtofferschap; hij dat ze daartoe gedwongen was. En allebei vergaten ze op den duur hoe verschrikkelijk veel ze van elkaar hadden gehouden.
Bij het lezen van de brieven fantaseerde ik op een gegeven moment hoe het voor hun zou zijn geweest als die hele rotoorlog nooit was uitgebroken. Dan hadden ze elkaar waarschijnlijk nooit ontmoet. Dan waren er voor de kinderen geen scenes uit een concentratiekamp nagespeeld in de eetkamer. Dan had het huwelijk heel gewoontjes kunnen stuklopen op dezelfde onverenigbaarheid van karakters waarvoor de oorlog nu misschien alleen maar de katalysator was.

Vijfenzeventig jaar na het einde van die oorlog nadert een derde fase zijn voltooiing, die waarin er geen getuigen meer in leven zijn en ook hun kinderen al aardig op leeftijd beginnen te komen. De vraag is, wat het herdenken van het lijden en het vieren van de bevrijding betekent voor wie zelf niet bevrijd is of geleden heeft.
De oplossing die daarvoor, in de jaren zestig al, gekozen is lijkt me de slechtst denkbare. Het was terecht dat aan de slachtoffers die op 4 mei genoemd worden naast militairen en verzetsstrijders in een later stadium de vermoorde joden, Roma en Sinti, politieke gevangenen en homoseksuelen zijn toegevoegd. Ze horen bij het verhaal over de Tweede Wereldoorlog, hoe je dat verder ook interpreteert.
Maar dat geldt niet voor de gesneuvelde soldaten tijdens de ‘politionele acties’, niet voor de Korea-vrijwilligers, niet voor de deelnemers aan vredesmissies in Libanon, Bosnië en Afghanistan en niet voor de passagiers die omkwamen door de raketaanval op de MH-17. Volgens de steeds weer aangepaste officiële formule herdenken wij nu op 4 mei ‘allen – burgers en militairen – die in het Koninkrijk der Nederlanden of waar ook ter wereld zijn omgekomen of vermoord sinds het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, in oorlogssituaties en bij vredesoperaties.’
Dat is wel erg inclusief en ook nog onhandig geformuleerd. (Zijn er mensen die geen burger en ook geen militair zijn? Welk grondgebied maakt geen deel uit van het Koninkrijk maar evenmin van de wereld daarbuiten? Herdenken we nu alle soldaten van alle partijen, ook de Duitse en de Nederlandse vrijwilligers in hun dienst? En als we toch bezig zijn met een gestage uitbreiding, waarom dan ook geen slachtoffers uit vroeger oorlogen herdacht, de koloniale, de Napoleontische, die tegen Engeland…)

Wie alles tegelijk wil herdenken, herdenkt uiteindelijk niets. Of op zijn best een vrome abstractie. Terwijl dat nu juist als het gaat om WOII en de nasleep daarvan nergens voor nodig is, want die is zeldzaam goed gedocumenteerd, in films en op foto’s, door boeken en geluidsfragmenten, met een hoeveelheid archiefmateriaal zo groot dat het nog steeds niet volledig ontsloten is, in dagboeken en, ja, ook in brieven die op zolders worden gevonden.
Een gesprek over oorlog en vrede, goed en fout, vrijheid en onvrijheid valt heel goed aan de hand van zulke bronnen te voeren, daar is geen actualisering voor nodig.
En al helemaal geen identificatie, naar ik vrees de denkfout die ten grondslag ligt aan de Bevrijdingsfestivals waarvoor op 5 mei populaire artiesten als ‘ambassadeurs’ op pad gaan om jongeren te vertellen dat vrijheid betekent ‘mogen zijn wie je bent’ en ‘de muziek kunnen maken die je wilt.’ Goed bedoelde, lege teksten.

Ik heb een paar middagen gedaan over het sorteren van de brieven, ze per jaar op een stapel gelegd; voor sommige jaren waren er twee nodig, om ze voor omvallen te behoeden. Uiteindelijk had ik een grote tafel vol, een slordig landschap van de voorgoed verleden tijd waaruit ik steeds weer passages plukte, me verwonderde (over de keurige handschriften en dat studenten uit zoveel verschillende landen in elkaars taal konden schrijven bijvoorbeeld) en merkte dat mijn gene over de intimiteit allengs minder werd. Hoe meer details ik las, hoe meer het besef groeide dat ze echt andere mensen zijn geweest in een andere tijd. Om dat te begrijpen is ‘herkenning’ helemaal niet nodig, die staat daarbij eerder in de weg. Ik ben ze al lezend ook steeds minder kwalijk gaan nemen, bijna alsof ze echt mijn kinderen hadden kunnen zijn.

Het verdwijnen van levende getuigen en het verstrijken van de tijd zou ook op het herdenken en vieren positief kunnen uitwerken. Bijvoorbeeld doordat het makkelijker wordt om met een open blik te kijken naar een tijdperk dat definitief is afgesloten. Ik geef toe dat mijn eerste reactie er een is van tandenknarsende woede wanneer een Nederlandse politicus plechtig verklaart dat soevereine staten nooit oorlog voeren en de ambities van ‘Brussel’ met die van Adolf Hitler vergelijkt. Of wanneer een Duitse collega de holocaust een ‘vogelpoepje’ noemt in de geschiedenis van zijn land.
Maar op vergelijkingen zou in principe geen taboe hoeven rusten. Ze laten overeenkomsten zien, maar evengoed de verschillen. Het is net zo dom om een politieke tegenstander zondermeer voor nazi uit te maken als het is om met al of niet gespeelde verontwaardiging te reageren wanneer er parallellen worden getrokken tussen ons tijdsgewricht en de jaren dertig. Arnon Grunberg wees er deze week in de Nieuwe Kerk op, dat ook in de huidige tijd sommige bevolkingsgroepen door politici systematisch worden gestigmatiseerd. Hij zei niet dat ze opgepakt, op transport gesteld en vergast zouden worden. De geschiedenis herhaalt zich niet één-op-één, het verhaal valt niet te voorspellen, maar patronen zijn er wel degelijk in te ontwaren, zowel in de relaties tussen staten als tussen mensen. En overigens: wie iets van aard en wezen van de appel wil begrijpen, doet er soms goed aan ze met peren te vergelijken.
Herdenken is een maatschappelijk ritueel dat niet zonder concrete beelden kan en niet zonder een morele dimensie die wordt uitgedrukt in dichtregels en slogans als ‘Een volk dat voor tirannen zwicht’ of ‘Nie wieder.’ Het verhaal van onze laatste oorlog onder de aandacht blijven brengen helpt om te begrijpen dat, bijvoorbeeld, de huidige pandemie wel een crisis is maar geen oorlog, dat uit eten gaan geen eerste levensbehoefte is en een rij voor de supermarkt niet meer dan een wissewasje, dat thuisblijven en onderduiken wezenlijk van elkaar verschillen, dat goede voetballers leuk zijn om naar te kijken maar daarmee nog geen ‘helden,’ dat nationaliteit geen verdienste is maar toeval, en dat het onrecht doet aan de idealen, hoe naïef ook, van naoorlogse jongeren wanneer je beweert dat de Europese eenwording bedoeld is geweest om oorlog te voeren in plaats van om de vrede te verzekeren.

Het vaccin tegen een virusinfectie raakt na zekere tijd uitgewerkt, dus is het zaak regelmatig opnieuw te vaccineren. Behalve natuurlijk wanneer je de ziekte graag (opnieuw) wilt ondergaan. Een columnist van een bedenkelijk opinieplatform hield mij inderdaad onlangs voor dat het hoog tijd is om de vorige oorlog te vergeten en aan de volgende te gaan denken. Hij bedoelde de oorlog tegen de Islam.
Ik ben niet alleen een zoon van mijn moeder, die gezworen had in de Rijn te zullen springen als haar zonen een uniform zouden dragen – we mochten zelfs geen padvinder worden. Maar net zo goed van mijn vader, die er vrijwillig één aantrok, zij het slechts om een weekje oefenen op de hei. Dankzij die twee heb ik ook twee nationaliteiten en ik blijf geloven dat daardoor geen loyaliteitsconflict hoeft te ontstaan. Het bewaren van de vrede is me wel wat onderhandelingen en compromissen waard.
Voor de stapels brieven en andere documenten heb ik mooie, stevige archiefdozen besteld. Ik heb de eettafel weer nodig en zo worden ze veilig bewaard tot een van mijn kinderen of kleinkinderen ze weer openmaakt, en zich hopelijk liefdevol verbaast.

Nieuwe roman Aurora Schrijft

Aurora schrijft van H.M. van den Brink is een roman die gebaseerd is op feiten uit het leven van de Catalaanse schrijver Josep Pla. Maar wat betekenen ‘feiten’ als het om fictie gaat? Ben je verplicht om je eraan te houden? En als je dat niet doet, ze verandert en er van alles bij verzint, kun je dan niet beter je figuren ook maar verzonnen namen geven? Verslag van een worsteling.

Door H.M. van den Brink

“Ik lees graag romans waarin schrijvers of andere kunstenaars een hoofdrol spelen; fruittelers kunnen vermoedelijk ook geen genoeg krijgen van lectuur over appel- en perenrassen, accountants smullen van de nieuwste belastingvoorschriften.

            Maar ik heb mezelf ooit voorgenomen dat in mijn eigen boeken alleen echte mensen een rol mogen spelen, met echte beroepen – kantoorbediende, projectontwikkelaar, ambtenaar bij het ijkwezen, ik noem maar wat. Geen schrijvers.

            En nog een tweede stelregel hield ik er tot voor kort op na: niet biografisch of autobiografisch schrijven. De personages in mijn romans en verhalen zijn verzonnen en hetzelfde geldt voor wat ze meemaken. Iedere gelijkenis met bestaande figuren moet wel te wijten zijn aan kortsluiting in het hoofd van de lezer.

            Ik wil niet beweren dat ik helemaal van mijn geloof gevallen ben. Maar het werken aan Aurora schrijft heeft, hoe zal ik het zeggen, mijn principes nogal genuanceerd.

Het begon allemaal zo’n vijftien jaar geleden toen ik met drie kleine kinderen in mijn kielzog een bezoek bracht aan de roemruchte Costa Brava. We logeerden in wat destijds nog een pretentieloos familiehotel was in Tamariu, onze kamer had een eigen trap naar het strand en voor kinderen was er eindeloos veel te doen, vooral eindeloos veel van hetzelfde, iets waar volwassenen een wat lagere tolerantie voor hebben. Gelukkig ligt op maar een paar kilometer afstand het stadje Palafrugell dat, als je door de bewegende haag van toeristen heen keek, een charmant oud centrum bleek te hebben en zelfs een museum voor een schrijver van wie ik nog nooit had gehoord.

            In het geboortehuis van Josep Pla (1897-1981) was het leeg en stil. Je kon er een film over zijn leven bekijken, die de kinderen niet bepaald interesseerde, maar ook zijn reisvalies met hotelstickers uit alle windstreken, talloze foto’s en documenten en een aangebroken pakje sigaretten van zijn favoriete merk, iets wat ook al niet veel enthousiasme wekte bij de achterban.

            Maar mijn belangstelling was gewekt, ik had een project voor de rest van de vakantie. En zo las ik niet alleen een aantal reportages van de man die door velen als de grootste Catalaanse schrijver van de twintigste eeuw wordt beschouwd maar ook een deeltje uit de reeks Vidas Literarias, geschreven door de journalist Arcadi Espada, dat niet over zijn hele leven bleek te gaan maar vooral over de dagboeken uit zijn latere jaren en met name over zijn relatie met de geheimzinnige figuur daarin die achter de initiaal A. schuil gaat.

            Aurora Perea Mené was de vrouw met wie Pla een paar jaar samen leefde in een vissersdorp aan de Wilde Kust, die hem daarna verliet maar hem vanuit Buenos Aires bijna vijfentwintig jaar lang, van circa 1944 tot kort voor haar dood in 1969, pornografische brieven schreef, omdat hij haar daarvoor betaalde. Haar identiteit werd pas in 1998 bekend, toen ook Pla al overleden was. Wat er in die brieven stond, weten we niet, wel dat hij ze bewaarde in een grote doos om ze steeds weer opnieuw te kunnen lezen. Volgens sommige van zijn vrienden zijn het er meer dan duizend geweest.

            Wanneer hij er een ontving noteerde hij in zijn dagboek: ‘brief van A. – bevredigend’ of ook wel: ‘teleurstellend’ maar vaak staat er bij een datum alleen maar moedeloos, of misschien wel wanhopig: ‘geen brief van A.’ Dat kleurde kennelijk de dag.

De dagboeken geven een indruk van hoe de oude Pla leefde in zijn sombere boerenhoeve, van zijn reis per olietanker naar Buenos Aires om Aurora opnieuw te zien en van het verblijf bij haar en haar man in hun rommelige houten huis. Espada toont aan dat ze niet altijd even betrouwbaar zijn en bovendien gecensureerd door uitgever Josep Vergès, die sommige passages te obsceen vond en daarmee slecht voor Pla’s reputatie als groot schrijver.

            Dat schrijverschap interesseerde me aanvankelijk niet. Wel de aanhoudende liefde, of was het alleen lust, de duizend brieven en, waarom weet ik eigenlijk niet, die olietanker. Daar zou je een verhaal omheen kunnen bouwen. Een paar piketpalen waren al geplant, ik hoefde alleen de lege plekken ertussen maar in te vullen met mijn eigen ideeën, met gedachten en gebeurtenissen die Pla zelf niet aan het papier had toevertrouwd. Die kon ik verzinnen. Dat mag toch? In een novelle of een roman?

            Maar al snel kwam ik erachter dat ik ook de structuur niet ongemoeid kon laten. Om het verhaal niet al te ingewikkeld te maken zou ik moeten sleutelen aan de chronologie, veel moeten weglaten en hier en daar gebeurtenissen moeten samenvoegen. Pla heeft bijvoorbeeld niet één keer maar meer dan eens Buenos Aires bezocht en reisde ook weleens met het vliegtuig. Ik hield me zelf voor dat de scenaristen van biopics zich al heel lang en als vanzelfsprekend vrijheden op dit gebied permitteren. En waarom zouden romanschrijvers niet mogen wat filmmakers doen? Mensen zijn in het echt ingewikkelder dan in de film of de literatuur, maar niet per se interessanter.

Helaas was ik er daarmee niet. Terwijl ik het schrijven van het eenvoudige verhaal jaar in, jaar uit bleef uitstellen groeide mijn stapel boeken en artikelen over Pla, oude maar ook nieuwe want binnen en buiten Catalonië houdt men zich aan universiteiten maar ook in de populaire pers nog altijd met hem bezig, in zijn geboortestreek is hij tot een welhaast mythische figuur uitgegroeid. Daarnaast las ik zo’n drieduizend pagina’s van hem zelf, essays, reisbeschrijvingen, dagboeken, reportages, en dat was hoogstens tien procent van wat hij gepubliceerd heeft. Zijn Verzameld Werk beslaat 45 kloeke delen, een index en een supplement. Ik kan niet zeggen dat hij door al dat lezen dichterbij kwam. Ik ben hem niet sympathiek gaan vinden, maar wel steeds fascinerender.

            Dat op het eerste gezicht overzichtelijke leven – succesvol journalist voor de oorlog, teruggetrokken schrijver daarna, en tientallen jaren verliefd op een eenvoudig meisje dat hem verlaat – bleek vol dubbele bodems en tegenstrijdigheden te zitten. De nogal polemisch aangelegde Arcadi Espada stelt dat er om die reden nog geen biografie van hem geschreven is en suggereert dat die er ook niet kan komen, omdat er altijd te veel raadsels zullen zijn.

            Die biografie is er wel, en dat weet hij best. In 1996 publiceerde Cristina Badosa haar Biografia del Solitario, waarin zij zwaar leunt op haar gesprekken met iemand die hem goed kende: Adi Enberg, de Deense echtgenote van Pla.

            Wacht even – was Pla dan getrouwd? Zelfs dat is niet zeker. Adi en hij hebben jaren samengeleefd maar vermoed wordt dat hun huwelijk niet voor de wet is voltrokken en alleen voor de familie is geënsceneerd, compleet met vrolijke foto’s als bewijs. Hoewel ze elkaar ook na hun scheiding nog af en toe zagen en het aan haar te danken was dat hij altijd als gast mee kon varen op de schepen van een Spaanse oliemaatschappij, komt Adi Enberg in geen enkele van de dagboeken voor.

De A. die wel wordt genoemd is Aurora, die volgens prof. Badosa met haar vertrek naar Buenos Aires en het geld van Pla een langgekoesterde wens in vervulling deed gaan: het openen van een eigen bordeel. Daar zou de schrijver zich niet alleen met haar maar ook met de andere vrouwen hebben vermaakt. Voor het bestaan van dit huis bestaat geen enkel bewijs, Espada en Joan Ramon Resina, auteur van een derde – thematisch geordende – biografie, verwerpen het idee dan ook.

            Pla, zo vermoed ik, zou het een vermakelijke anekdote gevonden hebben. Hij maakte geen geheim van zijn bordeelbezoek en suggereerde tegenover vrienden dat hij Aurora in die sfeer ontmoet heeft. Maar dat wil bij Pla niet zeggen dat het ook zo gebeurd is. Zeker is alleen, dat Aurora uit een arme familie kwam, die in de Burgeroorlog aan de verliezende kant had gestaan, en dat er honger, echte honger, in Spanje werd geleden tijdens de naoorlogse jaren.

            Is het prostitutie wanneer ze die omstandigheden een rol liet spelen bij haar besluit om een paar jaar met Pla samen te leven? En zijn de opwindende brieven die ze tegen betaling aan hem schrijft dat ook? Pla schreef toch ook over vrijwel ieder gewenst onderwerp, zolang er maar betaald werd?

            Eerlijk gezegd lijken die kwesties me minder belangrijk dan de vraag wie zij nu eigenlijk was en wat die lange affaire dan voorstelde. Pla schrijft ergens dat hij niet in het idee ‘liefde’ gelooft, alleen in de lichamelijke variant. Over Aurora merkt hij op dat ze geen geheugen bezit, alleen maar eetlust. Volgens hem een typische eigenschap van prostituees. Hij uit afwisselend zijn adoratie en zijn afkeer voor haar. Maar ondanks de vele malen dat hij haar vermeldt, krijg je nergens een beeld van wie zij is, hoe ze denkt, wat ze vindt. Wat het ernstige vermoeden doet post vatten dat zijn verlangen naar haar, zijn wanhoop over haar afwezigheid en later het verdriet over haar dood uiteindelijk alleen maar te maken hebben met hemzelf.

In de herfst van 2018 begon ik te schrijven. En dus aan de worsteling met dit vreemde, dubbelzinnige karakter. Een man die spioneerde voor de nationalisten en voor de Amerikanen; die schreef voor het blad van de Falange maar een hekel had aan Franco; die poseerde als een eenvoudige plattelandsziel maar ’s nachts in zijn bed Proust en Nietzsche las, The New Yorker, Le Monde en de Manchester Guardian; die officieel kinderloos was maar wellicht toch vader van een dochter; die hield van orde en netheid maar zichzelf niet verzorgde en in een chaos leefde; die geloofde in wellustig heidendom maar goede betrekkingen onderhield met de kerk; die gierig was maar een verhoging van zijn honorarium weigerde omdat hij beducht was voor geldontwaarding; die het Catalaans boven alles waardeerde maar tientallen jaren publiceerde in het Spaans, soms niet als Josep maar als José; die weinig at maar des te meer over eten schreef; die niet van fictie hield en romans maar kinderachtig vond, maar er natuurlijk zelf wel twee schreef – waarom ook niet.

Pla verkondigde graag dat het toch allemaal heel eenvoudig is: je moet gewoon opschrijven wat je meemaakt en wat je ziet, niet meer en niet minder. Geen krullendraaierij, geen gefilosofeer.

            Ook op die boude beweringen valt juist in zijn geval nogal wat af te dingen. Zijn beroemdste boek, Het Grijze Schrift, is in naam een dagboek dat begint op zijn eenentwintigste verjaardag maar bevat vanaf de eerste pagina aantoonbare feitelijke onjuistheden als het gaat om personages, omstandigheden, de chronologie. Hij heeft er dan ook zo’n vijfenveertig jaar aan gewerkt, passages geschrapt en toegevoegd tot op het laatste moment.

            Pla hechtte grote waarde aan de herinnering, hij beschouwde het als het fundament van iedere cultuur. Tegelijkertijd stelde hij vast dat je je zelfs van gebeurtenissen die nog maar een jaar oud zijn slechts een paar dingen kunt herinneren: het weer misschien, de namen van je gezelschap, het eten en de drank, maar niet wat er precies werd gezegd of wat je destijds hebt gedacht. Bij het schrijven moet dat allemaal opnieuw ingevuld worden, opnieuw geschapen.

            Het klopt wat hij beweerde: zelfs als ik hierboven vertel hoe mijn kinderen reageerden op zijn museum is het maar de vraag of ik dat niet nu opnieuw invul zodat er een verhaal ontstaat. Zelfs van het pakje Ideales, een onbetekenend detail,weet ik niet zeker of het dicht of al geopend in de vitrine lag, ‘aangebroken’ klinkt gewoon beter.

            Pla wiste met zijn manier van werken behendig de grens tussen non-fictie en fictie uit en het voelde alsof hij mij daarmee de vrijheid gaf om hetzelfde te doen.

Een goede meelezer adviseerde me in een laat stadium om niet de namen van de twee geliefden te gebruiken maar nieuwe te verzinnen. Dat zou veel van de dilemma’s die ik had, en die te maken hadden met de spanning tussen verhaal en werkelijkheid, uit de weg ruimen. Bovendien hoefde ik dan niet meer al die details na te trekken (de huid van het tankschip Vitoria was niet zwart maar oranje, leerde ik van de Facebookpagina van vroegere matrozen) terwijl ik heel goed wist dat de meeste toch onjuist zouden zijn, al was het maar omdat ik ze had verzonnen.

            Ik heb het niet gedaan. Ik wilde die spanning kennelijk niet kwijt. En het voelde een beetje oneerlijk en onkies om uitgebreid iemands biografie te plunderen en dan gefantaseerde namen op de personages te plakken.

            Je kunt het ook zo zien: aan alle versies van zijn persoon die Josep Pla zijn lezers heeft opgedist heb ik er gewoon nog één toegevoegd. Zo werd het boek dat er nu ligt niet alleen het verhaal van een bizarre liefde maar, ondanks mijn tegenstribbelen, toch ook de op biografische gegevens berustende roman over een schrijver.”

Het grijze schrift verscheen in 1993 als deel van de serie Privé-domein bij uitgeverij De Arbeiderspers, mooi vertaald en van een nawoord voorzien door Adri Boon. Het is alleen nog antiquarisch verkrijgbaar.

Wat wij aten, Pla’s culinaire notities, eveneens vertaald door Adri Boon en met illustraties door Yvette van Boven, verscheen bij uitgeverij Menken & Kasander en is wel nog leverbaar.

Reacties? Twitter @hmvandenbrink

De drie ‘biografieën’ waaraan hierboven gerefereerd werd zijn de volgende:

Cristina Badosa: Josep Pla, biografía del solitario, Madrid 1997 (uitg. Alfaguara)

Arcadi Espada: Josep Pla, Notas para una biografía, Barcelona 2005 (uitg. Omega)

Joan Ramon Resina: Josep Pla, Seeing the world in the form of articles, Toronto 2017 (uitg. Toronto University Press)

BOEKEN

Bekijk hier alle boeken van H.M. van den Brink

‘Zeg het. Zeg het in woorden.’ ‘We roeien door. Dat is beloofd.’

NIEUWS

In de boekenrubriek van Onno Blom op NPO Radio 1 ging afgelopen zaterdag de aandacht uit naar de recent verschenen roman Dijk van H.M. van den Brink. Luister hier de uitzending terug.

Over Dijk:

Op een koude ochtend in 1961 beginnen twee jongens hun werkzame leven in een kantoor aan een slordige gracht in Amsterdam. Meer dan veertig jaar later moet een van beiden afscheid nemen. Terwijl alles om hem heen veranderd is, lijkt Karl Dijk al die tijd dezelfde te zijn gebleven. Maar juist dat maakt hem voor zijn collega zo raadselachtig. Wat verklaart bijvoorbeeld dat Dijk op zijn eigen afscheidsreceptie niet verschijnt? Is meegaandheid tegenover je superieuren en je collega’s beter dan het vasthouden aan principes? En wat blijft er van een leven lang toegewijde arbeid uiteindelijk over?

Dijk is een lyrische evocatie van de verloren kleine middenstand. Een verhaal over ambtenarij, kaasgeur en zeelucht. De macht van de markt en de trilling van atomen. Over de standaardkilo van platina en iridium die voor de eeuwigheid bewaard wordt in een kluis nabij Parijs. En over herinneringen die net zo vaak van vorm veranderen als de wolken boven een Noord-Hollandse polder.

Het bericht H.M. van den Brink bij Onno Blom op NPO Radio 1 verscheen eerst op Atlas Contact.

AGENDA

Momenteel geen agenda items.

ARTIKELEN & PERS

Aurora schrijft van H.M. van den Brink is een roman die gebaseerd is op feiten uit het leven van de Catalaanse schrijver Josep Pla. Maar wat betekenen ‘feiten’ als het om fictie gaat? Ben je verplicht om je eraan te houden? En als je dat niet doet, ze verandert en er van alles bij verzint,

1 maart 2017 – Wilders’ slogan ‘Nederland weer van ons’ verwijst naar een verleden dat niet heeft bestaan. Een creatie van Anton Pieck, die in zijn sprookjestekeningen een meesterlijk verlangen bevredigde naar een Nederland zoals dat nooit geweest is. Lees hier verder.

15 februari 2017 – Als student las de joodse schrijver Leon Wieseltier middeleeuwse Hebreeuwse teksten. Daarbij deed hij een ontdekking die zijn denken ingrijpend veranderde: hij had er niets mee te maken. ‘Ze waren me diep onvertrouwd, het was een…. Lees hier verder.

Dijk wordt aanbevolen door het DWDD boekenpanel

Jan Verhagen van Boekhandel Van Piere koos ‘Dijk’ Als zijn boek van de maand: ‘Een boek waarvan je meteen weet: dat is een klassieker. Een oer-Hollandse roman in de stijl van de na-oorlogse romans van Hermans en Reve.’
Lees meer